Welke van onderstaande uitspraken omtrent financieel management is juist?
a.Management accounting houdt zich bezig met verslaggeving aan de vermogensmarkt.
b.Investeren is het aanschaffen van capaciteit.
c.Financiering houdt zich bezig met alle geldstromen in een organisatie.
Vraag 2
Welke van onderstaande uitspraken omtrent vermogensmarkten is juist?
a.Op de geldmarkt wordt vermogen tot de termijn van maximaal twee jaar verkregen.
b.Op de kapitaalmarkt wordt vreemd vermogen ‘kort’ verhandeld.
c.De vermogensmarkt is onderdeel van de kapitaalmarkt.
Vraag 3
Welke van onderstaande uitspraken omtrent aandelen is juist?
a.Prioriteitsaandelen geven prioriteit bij dividenduitkering.
b.Preferente aandelen geven meer stemrecht.
c.Aandelen kennen altijd een nominale en een intrinsieke waarde.
Vraag 4
Welke van onderstaande uitspraken omtrent reserves is juist?
a.Een reserve is een ‘potje’ voor slechte tijden.
b.Een reserve is een bezit en staat dus bij de activa op de balans.
c.Een agioreserve is de meerprijs boven de nominale waarde, betaald bij een emissie.
Vraag 5
Welke van onderstaande uitspraken omtrent obligaties is juist?
a.Een obligatie is een meestal een voorbeeld van een openbare lening.
b.Een converteerbare obligatie geeft de houder het recht om aandelen om te zetten in een lening.
c.Obligatiehouders zijn achtergesteld schuldeiser.
Vraag 6
Welke van onderstaande uitspraken omtrent de optimale vermogensstructuur is juist?
a.Vanuit de financiële hefboomgedachte is het optimaal om zoveel mogelijk eigen vermogen te hebben.
b.Belastingheffing op winst speelt geen rol spelen bij het optimaliseren van de vermogensstructuur.
c.Omdat eigen vermogen duurder is dan vreemd vermogen, dient een organisatie zoveel mogelijk vreemd vermogen te hebben.
Vraag 7
Welke van onderstaande uitspraken omtrent werkkapitaal is juist?
a.Werkkapitaal is een ander woord voor vlottende activa.
b.“Nettowerkkapitaal” is een synoniem voor “werkkapitaal”.
c.Langlopende schuld is onderdeel van het nettowerkkapitaal.
Vraag 8
Van een bepaald product heeft een organisatie 150 stuks per jaar nodig. De bestelkosten bedragen €100 per order. De opslagkosten zijn €3 per product. De optimale bestelgrootte is:
a.10 stuks.
b.71 stuks.
c.100 stuks.
Vraag 9
In een bepaald jaar is de jaaromzet op rekening van een organisatie 18 miljoen euro; het gemiddelde debiteurensaldo bedraagt 3 miljoen. Dan geldt:
a.De omloopsnelheid van de debiteuren is 1/6.
b.De gemiddelde betalingstermijn van de debiteuren is ruim 60 dagen.
c.Hoe hoger de omloopsnelheid, des te langer is de betalingstermijn.
Vraag 10
Welke van onderstaande uitspraken omtrent leasing is juist?
a.Operationele lease is het best te vergelijken met huurkoop.
b.De lessee betaalt de leasepremie.
c.Meestal is financiële lease kortlopend.
Vraag 11
Welke van onderstaande uitspraken omtrent leasing is juist?
a.Sale-and-lease-back is vooral bedoeld als financieringsvorm.
b.Bij financiële lease blijft de eigendom in handen van de lessor.
c.Door leasing wordt de rentabiliteit van de organisatie verlaagd.
Vraag 12
Welke van onderstaande uitspraken omtrent begrotingen is juist?
a.Indien groei leidt tot toename van voorraad of debiteuren, dan komt die toename op de investeringsbegroting.
b.Afschrijvingskosten horen op een operationele begroting.
c.De liquiditeitsbegroting geeft een overzicht van omzet en kosten.
Vraag 13
De datum waarop bij een future rate agreement het contract is gesloten en ingaat heet:
a.De contractdatum.
b.De spot-datum
c.De settlement-datum
Vraag 14
Een onderneming wil graag een lening met een rentevaste periode van 10 jaar, maar vindt de aangeboden rente van 6% te hoog. Een bank kan het benodigde bedrag lenen voor 4½%. De onderneming betaalt voor variabele rente Euribor plus 80 basispunten; banken lenen variabel tegen Euribor. Onderneming en bank komen een renteswap overeen, waarbij de bank 40 basispunten verdient. Tegen welke rente wordt de lening met vaste rente door de bank aan de onderneming ter beschikking gesteld?
a.4,9%
b.5,3%
c.6%
Vraag 15
Het risico van een rentedaling kan worden opgevangen door het afsluiten van:
a.Een intrest rate cap.
b.Een intrest rate floor.
c.Een intrest rate collar.
Vraag 16
Welke uitspraak omtrent valutarisico is juist?
a.De olieprijsstijging in Nederland als gevolg van een koersstijging van de dollar, behoort tot het directe valutarisico.
b.Matching is een externe valuta-dekkingsmethode.
c.De translatie-exposure ontstaat bij de consolidatie van twee jaarrekeningen die in verschillende valuta luiden.
Vraag 17
Bij een valutatermijntransactie:
a.Is men verzekerd tegen dalende koersen en wordt meegeprofiteerd van stijgende koersen.
b.Wordt de wisselkoers met 100% zekerheid vastgelegd.
c.Is de ‘forward rate’ altijd hoger dan de ‘spot rate’.
Vraag 18
Welke uitspraak over valuta-opties is juist:
a.De schrijver van een putoptie heeft afnameplicht.
b.De koper van een calloptie heeft verkooprecht.
c.De schrijver van een calloptie heeft leveringsrecht.
Vraag 19
De code Tabaksblat is:
a.Een afspraak tussen bedrijven over beloningsbeleid.
b.Een internationale overeenkomst voor beter bedrijfsbestuur.
c.Een Nederlandse code voor deugdelijk ondernemingsbeheer.
Vraag 20
SOx is:
a.Een afspraak tussen Amerikaanse ondernemingen over risicobeheer.
b.Een wet geldend voor Amerikaanse ondernemingen en voor niet-Amerikaanse ondernemingen die aan Amerikaanse beurzen zijn genoteerd.
c.Een code voor deugdelijk ondernemingsbeheer.
Vraag 21
Binnen het COSO-ERM model geldt dat:
a.Event identification zich bezighoudt met de formulering van doelstellingen.
b.Risk assessment zich bezighoudt met het identificeren van risico’s.
c.Monitoring zich bezighoudt met procesbewaking.
Vraag 22
Welke uitspraak over de balanced scorecard is juist?
a.Doelstelling van de balanced scorecard is het afrekenen van managers op hun resultaatverantwoordelijkheid.
b.Kritieke succesfactoren worden afgeleid vanuit de strategie.
c.Een kritieke succesfactor is een prestatie-indicator.
Vraag 23
Welke uitspraak over de balanced scorecard is juist?
a.Een balanced scorecard bestaat altijd uit vier velden.
b.Een balanced scorecard wordt in Nederland ook wel INK-model genoemd
c.‘Kindvriendelijkheid’ is in een pannenkoekenrestaurant een kritieke succesfactor die typisch in het klantperspectief thuishoort.
Vraag 24
Een bomenkwekerij meet dagelijks de buitentemperatuur in verband met te nemen maatregelen bij lage temperaturen. De gemeten temperatuur kan geen prestatie-indicator zijn vanwege:
a.De mate van beïnvloedbaarheid.
b.Het niet van strategisch belang zijn.
c.Het niet beïnvloeden van het gedrag van managers.
Vraag 25
Wat is een bezwaar van de ‘traditionele’ winstberekening?
a.Er wordt geen rekening gehouden met de factor risico.
b.De accountant kan er geen oordeel over uitspreken.
c.Het bedrijfsresultaat wordt niet zichtbaar gemaakt.
Vraag 26
Een organisatie heeft een vermogenskostenvoet van 10%. In een bepaald jaar is het bedrijfsresultaat 50, het geïnvesteerde vermogen 400 en de omzet 1000. Welke uitspraak is juist?
a.De ROI bedraagt 10%.
b.Het RI bedraagt 10%.
c.De ROS bedraagt 5%.
Vraag 27
Een organisatie heeft een WACC van 10%. In een bepaald jaar is het bedrijfsresultaat 50, het geïnvesteerde vermogen 400 en de omzet 1000. De vennootschapsbelasting bedraagt 25% Welke uitspraak is juist?
a.De NOPAT bedraagt 37,5.
b.De EVA is positief.
c.NOPAT en EVA zijn zonder aanvullende gegevens niet te berekenen.
Vraag 28
Welke uitspraak over waarde is juist?
a.Waarde is een eenduidig begrip.
b.De economische waarde is de waarde in het maatschappelijk verkeer.
c.De boekhoudkundige waarde is meestal de aanschafwaarde verminderd met afschrijvingen.
Vraag 29
De waarde van een onderneming wordt bepaald door:
a.De winstgevendheid in het afgelopen jaar.
b.De contante waarde van de geschatte toekomstige vrije kasstromen.